Onderbouwing van de validiteit van het Van Wiechenonderzoek
Onderbouwing van de validiteit van het ontwikkelingsonderzoek bij kinderen van 0 tot en met 4 jaar.
Onderwerp
Het Van Wiechenonderzoek is in Nederland de gouden standaard voor het monitoren van, en begeleiden van ouders bij, de ontwikkeling van het jonge kind (0–4 jaar).
Het Van Wiechenonderzoek wordt uitgevoerd om de ontwikkeling van zuigelingen en peuters op een gestandaardiseerde, genormeerde en uniforme wijze te volgen en te bespreken met ouders. Het onderzoek draagt bij aan het tijdig opsporen van ontwikkelingsproblemen en -stoornissen en het onderbouwen van de noodzaak tot verder onderzoek. Het is van belang dat jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen, die het Van Wiechenonderzoek uitvoeren, over voldoende kennis en vaardigheden beschikken. En dat het Van Wiechenonderzoek zich blijft ontwikkelen in het licht van wetenschappelijke kennis en beleidsontwikkelingen binnen de JGZ.
Bij de uitvoering van het Van Wiechenonderzoek vullen de expertise van ouders en professionals elkaar aan: ouders als expert van hun kind en JGZ als expert op het gebied van de ontwikkeling van alle kinderen. Daarom is het heel belangrijk om samen te praten over hoe het met de ontwikkeling van je kind gaat. Onder het kopje ‘In gesprek met ouders’ lees je wat je aan ouders kunt vertellen, zowel op algemeen, domein- als kenmerk niveau.
In de jeugdgezondheidszorg (JGZ) volgen professionals de ontwikkeling van alle kinderen. Bij de inschatting van de ontwikkeling gaat het om wat je kind kan en hoe je kind dat doet.
De ontwikkeling van je kind wordt door veel factoren beïnvloed. Bij de JGZ worden in alle contacten medische en psychosociale invloeden in de observatie meegewogen en in de tijd gevolgd. De ontwikkeling kan namelijk anders verlopen als er medische problemen zijn (bijvoorbeeld vroeggeboorte, slecht zien of horen, spierzwakte, etc). En andersom: psychosociale factoren (bijv. omgeving, opvoedstijl van ouders en karakter van het kind) kunnen invloed hebben op de ontwikkeling van het kind. Een kind kan zowel een achterstand als voorsprong in de ontwikkeling vertonen. Ouders kunnen hierover in gesprek gaan met de JGZ en samen kijken wat nodig is aan advisering of begeleiding. Waar mogelijk stelt de JGZ-professional ouders gerust en waar nodig verwijst de JGZ-professional naar de juiste zorg.
Sinds 2009 is het Van Wiechenonderzoek eigendom van het NCJ. Het NCJ ziet het als haar taak de kwaliteit van de uitvoering van het Van Wiechenonderzoek in de JGZ te borgen, kennis over het Van Wiechenonderzoek te verspreiden en wetenschappelijk onderzoek naar het Van Wiechenonderzoek te stimuleren. Het NCJ wordt hierin geadviseerd door de Landelijke Expertgroep Ontwikkelingsonderzoek, die door het NCJ wordt gefaciliteerd.
De Landelijke Expertgroep Ontwikkelingsonderzoek (LEO) adviseert het NCJ op het gebied van behoud en doorontwikkeling van het Van Wiechenonderzoek (VWO) en de Baecke-Fassaert Motoriektest (BFMT).
Momenteel houdt de LEO zich in 2025 naast bovengenoemde taken bezig met het adviseren ten aanzien van:
Monique Basten, verpleegkundig specialist, GGD Brabant-Zuidoost
Majori van Gogh, arts Kind en Gezin België
Marian Gunnink, jeugdarts KNMG, CJG Noord-Veluwe
Jeanine Gussinklo, kinderfysiotherapeut
Vassia Ivanova, jeugdarts KNMG, GGD Zuid-Limburg
Petra de Jong, jeugdverpleegkundige VGGM, GGD Gelderland-Midden
Ellen Kleinloog, jeugdarts KNMG, GGD regio Utrecht
Mariëlle Koers, jeugdarts KNMG, GGD Hart voor Brabant
Eveline Kok, jeugdarts KNMG, GGD Amsterdam
Ellen Rietveld, kinderfysiotherapeut
Roselin van der Torren, arts M+G i.o., GGD Hollands-Midden
Noëlle Uilenburg, orthopedagoog en onderzoeker, NSDSK
Paul Verkerk, arts M+G niet-praktiserend en epidemioloog, TNO
Anitha Winters, arts M+G, GGD regio Utrecht
"*" geeft vereiste velden aan