Hechtingstheorie
Uit verschillende onderzoeken blijkt dat ongeveer 62% van alle Nederlandse thuiswonende kinderen een veilige hechtingsrelatie opbouwt met zijn ouders. Voor 38% geldt dat dus niet. Het is belangrijk om een beeld te vormen bij hechtingsrelaties en ouders hierin mee te nemen. Onderstaande informatie kan je daarbij helpen.
Nabijheid en een veilig gevoel
Elk kind zoekt van nature vanaf zijn geboorte nabijheid en bescherming bij anderen. Dat is maar goed ook, want zonder contact met een ouder of verzorger overleeft de pasgeborene niet: het is een aangeboren overlevingsstrategie.
Een kind zoekt de nabijheid van zijn ouder(s) om plezier te delen, bescherming te vinden, op te laden, te leren en gevoelens in goede banen te leiden. Zo voelt een kind bijvoorbeeld bij stress de neiging om contact te zoeken om de negatieve spanning te reguleren. Als een kind structureel ervaart dat nabijheid zoeken de gewenste respons oplevert, ervaart hij veiligheid in de relatie. Dat veilige gevoel heeft een kind nodig om relaties aan te gaan en te vertrouwen in zichzelf en de buitenwereld.
The Modalities of Mother-Infant Bidirectional Exchange From Trevarthen (1989)
Ontwikkeling en exploratie
De ontwikkeling van een kind begint al in de baarmoeder. Eenmaal geboren gaat een baby direct op onderzoek uit. Denk aan het eerste contact dat een baby maakt door de oogjes op te richten en zich, met een fronsende blik, te concentreren op de eerste ontmoeting met de ouder. In de twee levensjaren die daarop volgen, ontwikkelt het kind zich razendsnel: van afhankelijk baby naar een zelfstandige peuter.
Kinderen leren het meest door voorbeeldgedrag en het opdoen van eigen ervaringen. Daarnaast is oogcontact een belangrijke bron van inspiratie en informatie voor een kind.
Sensitiviteit en responsiviteit
Een kind heeft het nodig om gezien, gehoord en begrepen te worden door zijn ouders. Het is daarom belangrijk dat een ouder verbale en non-verbale signalen van zijn kind oppikt, hier ‘sensitief’ voor is. Ook moet de ouder op deze signalen reageren en zich dus ‘responsief’ opstellen. Wanneer deze wisselwerking tussen ouders en kinderen goed werkt, wordt vertrouwen opgebouwd. Zo weet een kind dat hij bij zijn ouders terecht kan als hij honger heeft, getroost wil worden of zijn hart wil luchten.
Mismatch, match en repair
Deze wisselwerking tussen ouders en kinderen gaat wel eens mis: ze begrijpen elkaar dan even niet en er ontstaat een ‘mismatch’. Zo’n mismatch hoeft niet erg te zijn, zolang de ouder de miscommunicatie of het misverstand herkent en herstelt (repair). Door het misverstand te herkennen en te herstellen, ontstaat er weer goed contact, een ‘match’.
Mentaliseren
Om het gedrag en gevoel van een kind goed te kunnen begrijpen, moet een ouder kunnen ‘mentaliseren’. Dit houdt onder andere in dat een ouder beseft dat de wereld van het kind anders is dan zijn eigen wereld en dat hij zijn eigen gedrag, gedachten en gevoelens los kan zien van die van een ander.
Beschermende- en risicofactoren
Beschermende- of risicofactoren kunnen de wisselwerking tussen ouders en kinderen beïnvloeden. Voor een deel zijn deze factoren genetisch bepaald, maar ook culturele- en omgevingsaspecten spelen een rol. Zo kan stress of spanning, bijvoorbeeld door armoede, zorgen dat ouders minder kunnen mentaliseren en daardoor minder sensitief en responsief zijn. Het is daarom belangrijk dat de JGZ-professional hier aandacht voor heeft en aansluit bij ouders en hun ouderschap.
Factoren die spelen nog voor conceptie
Zelfs factoren die spelen vόόr de conceptie van een kindje, kunnen invloed hebben op de relatie van de ouders en hun kind. Is het kindje bijvoorbeeld gepland of gewenst? De samenleving verwacht vaak dat dit het geval is. Dit is echter niet altijd het geval. Door als JGZ-professional een open houding aan te nemen, kun je de ouder de ruimte geven zich te uiten.
Zichtbaarheid van de hechtingsrelatie
De hechtingsrelatie is het best zichtbaar na het eerste levensjaar. De ‘vreemde situatietest’ van de Amerikaanse psycholoog Mary Ainsworth, helpt om hechtingsrelaties tussen ouders en kinderen te observeren. De observatie gaat het beste tijdens momenten van spanning of stress. Je kunt dan op het volgende letten:
- Zoekt een kind toenadering tot zijn ouder?
- Kan een kind bij zijn ouder of verzorger terecht als hij angstig of onzeker is?
- Hoe snel komt een kind tot rust wanneer zijn ouder hem troost?
Hechtingsstijlen
In de theorie van Ainsworth wordt onderscheid gemaakt tussen vier hechtingsstijlen:
- Veilige hechting: er bestaat evenwicht bij het kind tussen nabijheid zoeken met de ouder en exploratie.
- Vermijdende hechting (georganiseerd onveilig gehechtheidspatroon): er is minimaal contact tussen de ouder en zijn kind. Het kind vermijdt het contact met de ouder, omdat hij geleerd heeft dat de ouders hem structureel afwijzen, verwaarlozen of niet reageren.
- Ambivalente hechting (georganiseerd onveilig gehechtheidspatroon): er is maximaal contact tussen de ouder en zijn kind. Het kind blijft dicht bij zijn ouder, omdat hij onzeker is over hoe en of de ouder reageert. De ouder stemt zijn gedrag vaak niet af op zijn kinderen, maar op zijn eigen behoeften. Je zult vaak mismatches zien die niet worden herkend of hersteld.
- Gedesorganiseerde hechting (ongeorganiseerd en gedesoriënteerd onveilig gehechtheidspatroon): een kind voelt zich machteloos in het contact met zijn ouder en heeft geleerd dat het contact met zijn ouder onvoorspelbaar is en bij vlagen zeer beangstigend en zelfs gevaarlijk. Deze vorm van hechting is sterk gerelateerd aan ongunstige omstandigheden waarin het kind opgroeit en aan de ontwikkeling van psychopathologie. Deze kinderen hebben geen copingstrategie om met separatie van de ouder om te gaan.
Als een kind aan één ouder onveilig gehecht raakt, hoeft dat niet te betekenen dat dat ook voor de andere ouder of verzorgers geldt. Kinderen kunnen namelijk bij verschillende verzorgers andere hechtingsstijlen ontwikkelen. In zo’n geval kan de ‘veilige’ ouder als een belangrijke beschermende factor dienen. Voor de JGZ is het daarom van belang om een compleet beeld te hebben van alle relaties van een kind.