Van Wiechenkenmerken
Afhankelijk van de leeftijd van het kind worden bepaalde Van Wiechenkenmerken afgenomen. Elk ontwikkelingskenmerk wordt in eerste instantie via eigen waarneming van de JGZ-professional onderzocht. Pas als dat niet lukt wordt op de heteroanamnese overgeschakeld. Bij sommige kenmerken (de M-kenmerken) kan het kenmerk gescoord worden als ‘M’ (M=afkorting van mededeling). Bij overige kenmerken blijft de score bij negatief resultaat ‘min’, echter kan een positieve heteroanamnese wel bij de opmerkingen genoteerd worden.
Om vertraging in de ontwikkeling te signaleren wordt aanbevolen op een bepaalde leeftijd die kenmerken te onderzoeken, waarvan bekend is dat 81 tot bijna 100% van de kinderen positief scoort. Het percentage kinderen dat positief scoort wordt de referentiewaarde genoemd. Bij de beschrijving van kenmerken staan de referentiewaarden, voor zover bekend, vermeld. Bij kenmerken met een groot sekseverschil staat het percentage voor jongens en meisjes afzonderlijk vermeld, zie toelichting Referentiewaarden van Wiechenonderzoek. Van een twintigtal kenmerken zijn geen recente referentiewaarden bekend, vandaar dat bij deze kenmerken de spreiding wordt vermeld. De spreiding geeft de hoogste en laagste uit de internationale literatuur bekende P90-leeftijd aan.
Het NCJ heeft een richtlijn Flexibilisering disciplines opgesteld, over de rol die elke discipline (jeugdarts, jeugdverpleegkundige, verpleegkundig specialist en doktersassistente) bij het Van Wiechenonderzoek kan spelen. Dit staat ook bij elk kenmerk vermeld.
Bij de beschrijving van de kenmerken regelmatig verwezen naar een hoofdstuk uit deel 1 van het ‘Handboek ‘Ontwikkelingsonderzoek in de jeugdgezondheidszorg’.
Elk kenmerk wordt verduidelijkt met een Van Wiechenfilmpje als audiovisuele ondersteuning bij de beschreven instructie voor professionals. “In gesprek met ouders” beschrijft wat je aan ouders kunt vertellen over het kenmerk. De Van Wiechenfilmpjes kunnen ouders, voorafgaand aan een afspraak bij de JGZ, bekijken om zo meer betrokken te zijn bij het ontwikkelingsonderzoek. Zie hiervoor het Implementatieplan Van Wiechenfilmpjes.
In gesprek met ouders
Voordat je kind een potlood kan vasthouden en leert schrijven, doorloopt het verschillende stappen. Het begint met goed dichtbij kunnen zien, en later lukt dat ook in de verte. Rond drie maanden leert je kind de eigen handen en voeten kennen en verbindt het zien, voelen en bewegen van het lichaam. Dit is belangrijk om het lichaam te kunnen sturen. Het grijpen begint per ongeluk en wordt later gerichter. Spel is essentieel voor verdere ontwikkeling en gebeurt vanuit nieuwsgierigheid naar de omgeving en mensen om zich heen. Een uitnodigende omgeving en aandacht zijn hierbij belangrijk.
In gesprek met ouders
Communicatie betekent dat we elkaar begrijpen en met elkaar praten. Het is belangrijk dat in het gesprek beide kanten aan bod komen. Voordat je kind echt met jou kan praten, leert het op zijn eigen tempo om te praten. Goed horen is essentieel. Daarom is er in Nederland een gehoortest voor pasgeborenen. Zo weten we vanaf het begin of je kind goed genoeg hoort om te leren praten. Daarnaast moet je kind kunnen luisteren naar taal. Daarom is het belangrijk om met je kind te praten. Tijdens dit samenspel leert je kind de basisregels van taal, zoals om de beurt praten en reageren op elkaar. Als je met je kind praat, maak dan oogcontact. In het begin reageert je kind door te kijken, en later begint het te lachen. Dan maakt je kind geluiden, gevolgd door brabbelen dat steeds meer op echte taal begint te lijken. Rond één jaar maakt je kind geluiden die als woorden kunnen worden herkend, en later leert je kind echte woorden. De woordenschat groeit steeds meer. Rond 4 jaar vertelt je kind zelf spontane verhalen en stelt het vragen zoals “waarom…?”. Omdat je veel tijd met je kind doorbrengt, begrijp je elkaar het beste. Je kind wordt steeds beter in praten, waardoor anderen het ook beter zullen begrijpen.
In gesprek met ouders
Ieder kind ontwikkelt zich op een eigen manier. De stappen in de ontwikkeling van de grove motoriek zijn belangrijk om soepel te kunnen bewegen. Voor de grove motoriek is het belangrijk dat je kind genoeg ruimte heeft om vrij te bewegen. Kinderen willen graag ontdekken en dit helpt om zich te ontwikkelen. De eerste stap in de ontwikkeling van de grove motoriek is de hoofdbalans. Je kind leert vanzelf het hoofd op te tillen als het op de buik ligt. Laat je kind elke dag oefenen als het wakker is, dan lukt het steeds beter. Lees hier “Tips om de buikligging te oefenen“. De tweede stap is leren omrollen van je rug naar je buik. Hiervoor is het belangrijk dat je kind op een plat vlak ligt, waar het genoeg ruimte heeft om te bewegen. Als je kind op zijn rug ligt, ontdekt het ook zijn voeten. Zitten en kruipen leert je kind vanuit de buikligging. Dus zelfs als je kind al kan zitten, is het goed om te blijven oefenen met op de buik liggen. Sommige kinderen kruipen eerst achteruit, omdat hun armen dan nog sterker zijn dan hun benen.