Op de website van het NCJ vind je vanaf nu het verhaal over het Van Wiechenonderzoek: een geheugensteun voor wat je aan ouders kan vertellen. Het afgelopen jaar hebben twee jeugdartsen, die tijdens hun opleiding stage liepen bij het NCJ, hieraan gewerkt: Rifka Efrat en Kirsten Smeding, beiden aios M+G profiel JGZ eerste fase. Het resultaat is nu te vinden op de pagina’s over het Van Wiechenonderzoek en de Van Wiechenkenmerken. Wij deelden dit nieuws al eerder, en nu vertelt ook Kirsten Smeding over hoe zij deze totstandkoming beleefd heeft in deze blog.
Beginnend jeugdarts
De eerste weken dat ik begon als jeugdarts waren spannend; je gaat nu zelf aan de slag. Vers uit de collegebanken, de voor mij onbekende wereld van het consultatiebureau in. Het was soms nog een hele puzzel: al die verschillende leeftijden met net weer hun eigen vragen en onderzoeken. En het Van Wiechenonderzoek natuurlijk. Wanneer gaan kinderen eigenlijk los zitten? En hoeveel blokjes moest ik neerleggen? Even spieken op de site van het NCJ. Ik had een goede inwerkperiode gehad en fijne collega’s die me hielpen, maar er waren zoveel nieuwe dingen. Met enige regelmaat vroeg ik me af: help, waar ben ik nu toch mee bezig?
Ondertussen zijn we bijna 3 jaar verder en ben ik jeugdarts in opleiding. Een uitgelezen kans om weer overal ongegeneerd die vraag te kunnen stellen: waar zijn we mee bezig? Maar nu vanuit nieuwsgierigheid, op zoek naar verdieping. Waarom doen we dit en waarom op deze manier? Tijdens een stage bij het NCJ mocht ik met deze vraag aan de slag in het kader van het Van Wiechenonderzoek.
De kracht van de JGZ
Het is natuurlijk prachtig als een kind een toren bouwt, maar wat zegt het nou als een kind dit kan? Er gebeurt zoveel meer en we zien als JGZ zoveel meer dan alleen die blokjes die op elkaar staan. Maar hoe vertel ik dit aan ouders? Hoe neem ik ouders mee in het verhaal van de ontwikkeling van hun kind? Want het kijken naar hoe een kind iets doet en de hele context en omgeving van het kind meenemen in de beoordeling van de ontwikkeling en het in gesprek gaan met ouders hierover, is juist de kracht en de meerwaarde van de JGZ. Als beginnend jeugdarts en tijdens de opleiding heb ik met veel collega’s mee kunnen lopen en hun mooie verhalen bij de kenmerken gehoord. Maar weer terug in mijn eigen spreekkamer kon ik deze verhalen niet even teruglezen! Ik was daarom meteen enthousiast om Van Wiechen-instructeurs vanuit het hele land (en zelfs het buitenland) te bevragen over het verhaal achter de kenmerken.
Dit leverde leuke en leerzame gesprekken op. Over de ontwikkeling van kinderen, welke plaats de Van Wiechenkenmerken hierin hebben en hoe kenmerken met elkaar samenhangen en op elkaar voortbouwen. Maar ook over ouderschap, cultuurverschillen en het gesprek in de spreekkamer. Hoe kunnen we ouders betrekken bij het Van Wiechenonderzoek, hen meenemen in de ontwikkeling van hun kind en vooruitkijken naar wat ze kunnen verwachten?
Dit project heb ik niet alleen gedaan. Gelukkig waren er veel Van Wiechen-instructeurs en leden van de LEO die mee hebben willen helpen. En niet te vergeten mijn collega AIOS Rifka, die dit project gestart is. Zij heeft veel werk verzet waardoor ik zo het stokje van haar over kon nemen.
Ik heb veel van dit project geleerd. Ik hoop dat dit project voor andere startende jeugdartsen, maar ook voor mijn ervaren collega’s, een handvat biedt om met ouders in gesprek te gaan over het Van Wiechenonderzoek. Mij heeft het verwondering gebracht wat een kind allemaal al niet moet kunnen en begrijpen om iets te doen wat voor ons zo simpel en zo vanzelfsprekend is. Wat een mooi vak waarin ik aan de slag mag!