We spreken tijdens de themamaand over weerbaarheid met Minne Fekkes, senior onderzoeker bij TNO Child Health en bijzonder hoogleraar Sociale vaardigheden en weerbaarheid aan de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam (UvA). Hij stelt zichzelf voor.
Ik ben al ruim twintig jaar bezig met toegepast wetenschappelijk onderzoek op het grensvlak van wetenschap en maatschappelijke relevantie. Het moet toepasbaar zijn in de praktijk. Ik heb me vooral beziggehouden met de mentale gezondheid van jongeren en hoe je die via interventieprogramma’s, vooral op school, kunt verbeteren. Vanuit die positie hield ik mij bezig met de evaluatie van schoolgezondheidsbeleid en toen zagen we dat er best veel kinderen gepest werden. Dat was in de jaren negentig en er was toen nog geen uitgebreid anti-pestbeleid op alle scholen. Ik ben destijds gepromoveerd op onderzoek naar de toen geldende pestprotocollen en naar de effectiviteit van die protocollen op basisscholen. Daarna ben ik meer onderzoek gaan doen naar pestbeleid, maar ook naar interventies die de weerbaarheid van kinderen kunnen verstreken. We zagen dat sommige kinderen vatbaarder zijn dan anderen. De laatste jaren heb ik mij vooral daarmee beziggehouden: wat werkt nu voor het versterken van de weerbaarheid en sociale vaardigheden van kinderen.
Wat maakt dat je daar mee bezig bent, wat is je persoonlijke link?
Mensen denken soms dat ik misschien zelf gepest werd omdat ik daar mijn onderzoeksgebied van maakte. Ik ben niet gepest. Ik heb wel eens gepest, maar niet extreem. Mijn interesse komt enerzijds voort uit het onderzoek naar pesten en naar de kwetsbaarheid van kinderen die we aantroffen. Op meer persoonlijk vlak ben ik ook wel na gaan denken over wat weerbaarheid nu precies is. Weerbaarheid is namelijk niet zo nauw omschreven. Het is situatie-afhankelijk. Nu ik zelf ouder word en terugkijk naar het opgroeien van mijn kinderen zie ik dat je weerbaarheid gedurende je leven leert. Dat houdt nooit op, maar je neemt het je hele leven mee en je wordt steeds weerbaarder. Je leert steeds beter met situaties om te gaan. Op mijn twintigste vond ik het heel spannend om in een werkgroep op de universiteit te spreken en nu geef ik college. Je ontwikkelt vaardigheden en dus weerbaarheid op om op een gezonde manier met (spannende) situaties om te gaan.
Mooi hoe je dat beschrijft: weerbaarheid is niet een vaststaand begrip, geen eindpunt, maar een streven waarmee je bezig blijft. Je moet dus altijd zoeken naar ontwikkeling.
Ja, én het is ook situatieafhankelijk. Iemand is niet in alles weerbaar, maar het is afhankelijk van de specifieke situatie. Er zijn mensen die gemakkelijker weerbaar zijn in verschillende situaties maar iedereen kent daarin variaties. Er zit altijd een context/een situatie aan vast. Het zelfvertrouwen dat je hebt omdat je goed om kunt gaan met bepaalde groepen mensen, betekent niet automatisch dat je ook in andere situaties goed uit de voeten kunt. Het is dus iets waarin je kunt groeien, wat je kunt ontwikkelen en wat je steeds beter in de vingers kunt krijgen. Vaardigheid en weerbaarheid hangen nauw met elkaar samen. Als je een vaardigheid ontwikkelt kun je een nieuwe situatie vanuit die opgebouwde vaardigheid gemakkelijker aan. Naast eigen vaardigheden speelt natuurlijk ook de omgeving, bijvoorbeeld sociale steun, een belangrijke rol bij weerbaarheid.
Wat maakt weerbaarheid tot een onderwerp van de JGZ? Waarom moet er aandacht voor zijn?
De JGZ ziet de hele Nederlandse jeugd en ziet de ouders van hele jonge kinderen. Ouders hebben een belangrijke rol in de opvoeding. Als die door de JGZ ondersteunt worden kun je al heel vroeg ouders helpen bij het vaardiger en sterker maken van kinderen. Een weerbaarder kind vindt zijn weg makkelijker in de maatschappij. Heel veel ouders doen het ongelofelijk goed, maar er zijn ook ouders die met vragen zitten. Die kun je vanuit de JGZ adviseren.
Op latere leeftijd komen kinderen meer zelf aan het woord en kun je hen ondersteunen. Dan kun je ook inschatten hoe het op het gebied van sociale vaardigheden, pesten, weerbaarheid en assertiviteit gaat met dat kind. Dat zijn allemaal aan elkaar gerelateerde aspecten. Als er twijfels zijn dan kun je met hen en de ouders bespreken of er extra ondersteuning nodig is. De JGZ kan dan verwijzen naar effectieve interventies. Die signaleringsfunctie is erg belangrijk.
Vanuit de JGZ mag je ouders best de weg wijzen in hoe ze dat aan kunnen pakken. Daarvoor is het belangrijk de mogelijkheden te kennen op school, maar ook in de thuissituatie. Je kunt mensen niets opleggen, maar het is wel je vakmanschap om de mogelijkheden en behoeften van ouders af te tasten. Door daarbij aan te sluiten kun je ouders helpen met die ontwikkeling. We weten uit onderzoek dat ouders graag horen wat ze kunnen doen, open staan voor ondersteuning bij hun opvoeding en ook niet altijd de mogelijkheden kennen.
Wanneer begin je met werken aan weerbaarheid?
Dat kan al vanaf hele jonge leeftijd, maar er zijn wel belangrijke momenten. Goede hechting is een eerste aangrijpingspunt voor weerbaarheid omdat het een belangrijke factor is. Als een kind meer en meer sociale interacties krijgt, met name met andere kinderen doordat het bijvoorbeeld naar het kinderdagverblijf of naar school gaat, dan leert het functioneren in een groep je iets over weerbaarheid. Lukt het afscheid te nemen, kan het omgaan met andere kinderen, speelafspraken maken? Allemaal aspecten waar vaardigheden en een bepaalde mate van weerbaarheid bij horen.
De interventies VoorZorg en Stevig Ouderschap werken aan het versterken van ouders(chap). Helpt dit ook de weerbaarheid van kinderen?
De weerbaarheid van ouders is erg relevant. Ouderlijke stress is niet bevorderlijk voor de manier waarop kinderen groot worden. Er zit natuurlijk ook van alles in de weg als ouders overbelast zijn of het niet goed aankunnen. Dan komen vaardigheden, ook als ze die in aanvang best hebben niet meer goed uit de verf. Dat zijn risicofactoren voor een minder optimale manier van opvoeden die ook niet bijdraagt aan de ontwikkeling van weerbaarheid van kinderen. Dat zien we natuurlijk ook. Ouderfactoren hangen samen met het risico bij kinderen om gepest te worden. Je ziet heel duidelijk dat de manier van opvoeden op jongere leeftijd daaraan kan bijdragen: in negatieve en positieve zin.
Zijn er cruciale momenten om goed op te letten op met name weerbaarheid en op de ontwikkeling van weerbaarheid?
Je wilt er graag zo vroeg mogelijk bij zijn. Weerbaarheid heeft niet een cruciale leeftijd. Het is altijd in ontwikkeling. Afhankelijk van context en leeftijd. Er spelen op iedere leeftijd dus andere dingen. We zien wel dat een kind dat zich op jongere leeftijd beter redt ook meer kans heeft om het later in zijn leven goed te doen.
Rond de kleuterleeftijd ga je bij kinderen zien hoe ze in een groep staan. Dan komt er iets aan het licht wat daarvoor misschien niet zo duidelijk was. Het is belangrijk om daar alert op te zijn. Daarna is bijvoorbeeld de leeftijd van 9 jaar erg relevant. Dan moeten kinderen in klassen echt voor zichzelf opkomen, voor de klas spreken, uitgenodigd worden voor feestjes. Dan moeten kinderen uit zichzelf dingen doen en zie je ook hoe ze zich daarin redden. Kinderen die het daar redden hebben minder risico om later uit te vallen op met name dit stuk. Die kinderen kunnen de samenleving beter aan. Nog een sprong: rond 12-14 jaar, het begin van de middelbare school. Het identiteitsaspect speelt dan een grotere rol. Ook daar kun je zien of kinderen in de knoop zitten en of ze daar goed mee om kunnen gaan. Als je weinig zelfvertrouwen hebt ga je op een andere manier met situaties om.
Naast de JGZ contactmomenten kun je de sociaal emotionele ontwikkeling op verschillende andere manieren in kaart brengen. Het werkt het beste als de verschillende samenwerkingspartners de relevantie van het begrip weerbaarheid zien en er ook methoden zijn om dit goed in beeld te brengen. De Hart & Ziel-monitor is bijvoorbeeld zo’n manier. Dat zorgt voor betrokken scholen, het geeft mogelijkheden voor een gezonde school-aanpak en helpt ook de JGZ bij het formuleren van adviezen. Betrokkenheid is hierbij een belangrijk aspect. Als je betrokken bent ga je namelijk ook op een betrokken manier kijken naar weerbaarheid, zelfvertrouwen en welbevinden. Het gaat verder dan alleen de vraag of er gepest wordt of dat kinderen wel eens buikpijn hebben. Die aandacht voor weerbaarheid en sociaal emotionele ontwikkeling kan ik alleen maar toejuichen.
Kun je iets zeggen over de elementen die werken bij weerbaarheid?
Daar hebben we door het huidige onderzoek steeds meer zicht op. Er zijn een aantal onderdelen belangrijk.
Ten eerste is het belangrijk dat er wordt uitgelegd aan kinderen wat je ze wilt aanleren of waarin je ze wilt versterken. Psycho-educatie dus. Dat is een belangrijk onderdeel van een aanpak waarbij kinderen ook bewust weten wat ze waarom leren. Dat vergroot de effecten. Vervolgens ga je technieken inzetten om die vaardigheden te vergroten. Daarbij zijn er twee technieken in elkaars verlengde, die bijdragen aan de effecten.
De eerste techniek is het oefenen van vaardigheden waarmee je het bedoelde gedrag, het eindgedrag, versterkt. Net zoals je wiskunde eindeloos moet oefenen, moet je ook vaardigheden oefenen. Door het oefenen wordt een kind weerbaarder en ontwikkelt het zelfvertrouwen. Daarmee kom ik op de tweede techniek: dat is het veranderen van de cognities, de opvattingen over het eigen gedrag. Hoe kijkt een kind naar zichzelf? Kan het tot ondersteunende, helpende gedachten komen? Ook dat is effectief bij het werken aan weerbaarheid.
We maakten Je Brein de Baas samen met de GGD RU voor het versterken van de mentale gezondheid van jongeren. Dat deden we met dezelfde elementen: uitleg, oefenen en het creëren van helpende gedachten.
Precies! Het gaat inderdaad om de combinatie van die werkzame elementen. Dit soort programma’s beginnen vaak met een korte uitleg van wat er besproken wordt, waarna er tijd is voor het oefenen van vaardigheden. Het oefenen van specifieke situaties vraagt de meeste tijd. Weerbaarheid kun je niet in een overstijgende vorm met een x-aantal oefening regelen. Je kunt iemand niet een “weerbaar gevoel” geven. Programma’s die dat beweren hebben dus ook niet echt effect. Het vraagt om een specifieke inzet waarmee je aan zelfvertrouwen werkt waardoor je weerbaarheid versterkt. Dus psycho-educatie, oefenen en werken aan ondersteunende gedachten en emoties.
Heb je een oproep aan de jeugdgezondheid met betrekking tot weerbaarheid?
Ik zou graag meewerken aan een richtlijn weerbaarheid voor de jeugdgezondheidszorg. Ze zijn daar op allerlei manieren al wel mee bezig, maar ik denk dat je het met een richtlijn naar een hoger plan kunt brengen. Dan wordt er beter en meer gestructureerd op gelet.Dat zou in dit geval goed zijn. Juist bij zoiets als weerbaarheid, waar je net wat minder makkelijk de vinger op legt. Die richtlijn zou het werk van de JGZ ondersteunen.
Werk je met zo’n richtlijn ook aan het versterken van de weerbaarheid van professionals en aan het ontwikkelen van vakmanschap?
Er zal niet instaan hoe iemand moet werken aan zijn eigen weerbaarheid. Weerbaarheid is zeker een aspect waar je gedurende je ontwikkeling ingroeit. Het versterken van de vaardigheden van professionals vraagt aparte aandacht. Maar heeft zeker invloed op elkaar en kan elkaar ook versterken. Het is dus wel belangrijk dat je je zelf ook bewust bent van het feit dat weerbaarheid een aspect is dat meeweegt in je werk.
Je hebt in opleidingen rond bijvoorbeeld de GIZ (gesprekstechnieken en methodes) ook ruimte om in te zetten op vaardigheden bij de professionals. Daar hoort weerbaarheid van de professional zeker een plek te hebben. De richtlijnen hebben vooral hun waarde voor het dagelijks werk en voor de manier waarop je gestructureerd aandacht kunt besteden aan weerbaarheid. Een richtlijn moet ook wel specifiek genoeg zijn om effect te sorteren.
Kunnen we je betrekken bij het ontwikkelen van zo’n richtlijn?
Ik zou het graag willen! Ik denk dat we voldoende weten om de beschikbare kennis op een goede manier in een richtlijn te verwerken. Daarmee komt deze kennis beschikbaar voor de JGZ die daarmee de contactmomenten kan verbeteren. Daarmee kunnen ze ouders en kinderen beter ondersteunen en kunnen ze bijdragen aan het versterken van weerbaarheid. De whitepaper over het versterken van weerbaarheid die we met TNO Child Health maakten helpt daar ook al bij. Het is een uitnodiging tot een verdere verkenning van wat er nodig is op het gebied van weerbaarheid voor de jeugdgezondheid. Dat zagen we bijvoorbeeld ook bij pesten: daar ontstond een werkgroep die met elkaar vrij snel grote slagen kan maken. Dat zou rond weerbaarheid natuurlijk ook een goed idee zijn. Wie daaraan mee zou willen werken kan zich melden bij het NCJ.
Bekijk ook: