De gemeenten Hellevoetsluis, Brielle en Westvoorne, nu nog gescheiden, worden vanaf 1 januari 2023 verenigd in ‘Voorne aan Zee’. Tot die tijd werkt de gemeente Westvoorne binnen het collegeprogramma 2018 t/m 2022 gestaag verder aan het bereiken van haar doelen. Westvoorne zet onder andere in op gezondheid en vitaliteit met de nadruk op preventiemaatregelen.
Zo op het eerste oog lijkt Westvoorne een rustige gemeente. Inwoners hebben een goed inkomen, er is veel minder werkloosheid en op het oog lijken er geen grote issues te spelen. Het NCJ werd nieuwsgierig naar deze kleine gemeente die werkt onder de rook van de stad Rotterdam. Vraagt die plek om ‘eigen’ preventiebeleid? Of om scherpere keuzes rond de jeugdgezondheidszorg? Iedere plaats kent haar eigen opgaven. Welke zijn dat in Westvoorne? NCJ-adviseur Mark Weghorst ging daarom in gesprek met wethouder Wilbert Borgonjen en vroeg hem hoe het ervoor staat met de jeugd in de gemeente Westvoorne en welke kansen hij ziet voor het verbeteren van de gezondheidspositie van de jeugd.
Wat zijn in Westvoorne de belangrijkste opgaven rond de gezondheid van de jeugd?
In Westvoorne gaat het eigenlijk best goed met de jeugd. Behalve dat we klein zijn, hebben de inwoners over het algemeen een erg goed inkomen. We delen wel mee met zorgen die in heel Nederland spelen, namelijk drugsgebruik, obesitas en gameverslaving.
Hoe zorg je ervoor dat de jeugd gezond blijft? En hoe zorg je voor een duurzame aanpak?
We hebben in de regio het hoogste percentage kinderen dat lid is van een sportvereniging in Westvoorne. Desalniettemin zetten we in op Jeugd Op Gezond Gewicht (JOGG). Landelijke programma’s zoals JOGG en het Preventieakkoord bieden een kleine gemeente zoals Westvoorne houvast en we halen hiermee ook deskundigheid in huis. De ambtenaren maar ook de inwoners met hun eigen netwerken willen graag iets doen voor de jeugd. Die kunnen we dus benutten. De uitdaging is wel hoe we – met de beperkte tijd die we allemaal hebben – die sterke positieve sociale infrastructuur en de slagkracht die daarvan uitgaat blijvend kunnen benutten en kunnen richten. En we moeten ook blijven toetsen, want we weten niet wat we niet zien. Maar we proberen er in gezamenlijkheid vorm en inhoud aan te geven. En het betekent dat wij ook echt gebruik moeten maken van wat landelijk, regionaal en lokaal gebeurt.
“Als kleine gemeente rond de stad kan je daar waarde toevoegen. Dus laat de kinderen uit grote steden ook eens rennen van de duinen of zien dat melk uit een koe komt. Daar liggen mooie kansen ook voor het onderwijs.”
Hoe kan je er juist met de kleine gemeente voor zorgen dat de jeugd gezond blijft?
Het doet mij denken aan een initiatief dat ik jaren geleden tegenkwam waarbij men de stad met het platteland wilde verbinden. Als kleine gemeente rond de stad kan je daar waarde toevoegen. Dus laat de kinderen uit grote steden ook eens rennen van de duinen of zien dat melk uit een koe komt. Daar liggen mooie kansen ook voor het onderwijs. Schoolreisjes kunnen bijvoorbeeld ook anders ingericht worden. Een dagje naar de boerderij bijvoorbeeld waarbij je ook direct gezond eet. Het zou de kloof tussen stad en platteland kunnen te verkleinen en die werelden meer samenbrengen. Het mooie aan wethouder zijn is het filosoferen over kansen en mogelijkheden voor de gemeente.
Het jammere is wel dat we als gemeente weinig geld hebben en we door beperkte middelen helaas niet altijd veel kunnen uitproberen. Dat is wel nodig. Je leert door trial en error, dat hoort erbij. Die ruimte missen we als kleine gemeente wel. Dat is nodig voor kleine gemeenten om die innovatieve kracht te blijven ontwikkelen.
Zijn er voor kleine gemeenten ook samenwerkingsverbanden zoals de G4 en G40? Om zo gemakkelijker mee te kunnen draaien in experimenten of onderzoeken die als kleine gemeente alleen moeilijk te organiseren zijn?
Dat gebeurt bijvoorbeeld wel in het Preventieakkoord. Er is wel een netwerk voor kleine gemeenten, maar die belangen lopen niet altijd parallel zoals vaak de G4 en G40. Dat zie je nu ook met de herverdeling van het gemeentefonds, dat loopt dwars door het land en de kleine gemeenten heen. Dus dat zorgt er ook voor dat wij ons dan niet altijd willen aansluiten bij andere kleine gemeenten. Dat gezamenlijke stukje hopen we eigenlijk via VNG te doen. Dat los je niet zo makkelijk op, dat is nu eenmaal zo, daar zitten spanningsvelden en belangenverschillen. Ik vind het wel belangrijk dat ook de kleinere gemeenten kansen blijven krijgen om dingen van de grond af te tillen, bijvoorbeeld via subsidies van ZonMw.
Je geeft aan dat je als kleine gemeente eigenlijk op kleine schaal van alles iets moet weten. En dat hiervoor simpelweg de tijd niet voor is. De JGZ heeft wel veel kennis over hoe het met de jeugd gaat en wat de jeugd nodig heeft. Wat betekent de JGZ in dat verband voor de gemeente als samenwerkingspartner?
De gezondheidsmonitor die periodiek gehouden wordt is erg helpend over hoe de jeugd ervoor staat. We hebben geen eigen onderzoeksafdeling. Er wordt heel veel gemeten, dat vormt een schat aan informatie. De vraag is wie doet daar wat mee? Ik zie wel dat als wij iets willen er altijd wel ruimte is om extra onderzoek te laten doen. Maar dat moet dan wel aansluiten bij de belevingswereld. Voor mij als kleine gemeente is het heel fijn dat er vanuit het Rijk thema’s worden geformuleerd, zoals het thema mentale weerbaarheid. Daar kun je dan bij aansluiten, ook vanuit de wetenschap dat er vanuit het Rijk aandacht voor is. Daar kunnen we dan op inspelen en dat vormt de kapstok voor ons om in ons gezondheidsbeleid bij aan te sluiten . Op de momenten dat ambtenaren net bezig zijn met zo’n nota, helpt het om kennis ingeschoten te krijgen bijvoorbeeld via factsheets en dat kan helpen in onze onderbouwing.
“Ik vind het wel belangrijk dat ook de kleinere gemeenten kansen blijven krijgen om dingen van de grond af te tillen, bijvoorbeeld via subsidies van ZonMw.”
En werkt dat ook andersom? Dus als je met de gemeente met een nota bezig bent, dat je op zo’n moment een partner als de JGZ, de GGD en het sociaal domein bevraagt over welke thema’s zij zien en waar je wat mee moet?
Ja dat doen we wel bij onze eigen JGZ. Die worden betrokken en bevraagd. Maar ik denk niet dat de gemeente zo snel het internet gaan afstruinen en de kenniscentra raadplegen. Het is volgens mij bekend dat consultants de grootste bezoekers zijn van de websites van kenniscentra, zij worden ingehuurd door de gemeente om te adviseren. Dus zij vertalen informatie naar de gemeente. Dat is eigenlijk een hele omslachtige manier om kennis je gemeente in te krijgen. Kennis sijpelt dus niet vanzelf door naar de werkvloer. Ook omdat het vaak zo contra-intuïtief is. Een projectleider in Rotterdam zij ooit: ‘’wat populair is dat helpt niet, en wat helpt is niet populair’’. Je doet dan dus toch ook vaak wat goed voelt. Dat zie je eigenlijk wel op alle niveaus, ook bij ons. Dus eigenlijk is de oproep om kennis die vanuit landelijke kennisinstituten komt zoals het NCJ, dat die ook echt in Westvoorne terechtkomt. En zeker als je zo’n moment hebt, met het opstellen van een gezondheidsnota, dat je informatie en kennis actief aantreft. Formats of modellen helpen daarbij ook met bijvoorbeeld keuzemogelijkheden. Dat ontzorgt de ambtenaar in een kleine gemeente zoals Westvoorne en dat zou wel erg helpen en zou ik heel fijn vinden.
Welke boodschap zou je andere collega wethouders en/of JGZ-organisaties willen meegeven in het samenwerking rond de gezondheid van jeugd?
Soms lijkt het wel eens dat er tegenstellingen zijn tussen delen van het land en tussen de grote stad en ommeland. Een gevoel dat alles naar ‘die randstad’ zou toegaan. Andersom weer het gevoel dat alles naar die grote gemeente gaat. En die grote gemeente heeft het gevoel dat niet gezien wordt welke problematiek er speelt in de stad en daar geen kennis en ervaring mee heeft. Daar kom je niet zo ver mee. Daar moet je voorbij zien te kijken. Iedereen wil uiteindelijk bijdragen aan gezonde generaties. Misschien kunnen we kinderen uit de stad eens een mooie groene en gezonde ervaring gaan bieden in Voorne aan Zee in samenwerking met het onderwijs.
“De JGZ is heel belangrijk. Het is belangrijk om gebruik te maken van de lokale context. Gebruik te maken van wat er is. Dus kijk naar je omgeving en opereer in die context. En kijk hoe je vanuit die JGZ-organisatie met je lokale partners en het onderwijs een zo groot mogelijk rendement kunt behalen.”
Daarnaast is mijn boodschap: de JGZ is heel belangrijk. Het is belangrijk om gebruik te maken van de lokale context. Gebruik te maken van wat er is. Dus kijk naar je omgeving en opereer in die context. En kijk hoe je vanuit die JGZ-organisatie met je lokale partners en het onderwijs een zo groot mogelijk rendement kunt behalen. Ik zie heel veel bevlogen collega’s. Die energie moeten we zoveel mogelijk benutten en omzetten in slagkracht. Kortom de ontwikkelingen staan niet stil maar wij ook niet. Alertheid blijft geboden en niet zonder reden kunnen we trots zijn op de JGZ en mogen we dit ook zeker uitdragen. Mijn kinderen zijn nu (bijna) volwassen. De jeugdgezondheidszorg had ik in hun opvoeding niet willen missen.aast is het natuurlijk belangrijk om samen te werken. Het preventieakkoord hebben we bijvoorbeeld hier op Voorne Putten met 3 andere gemeenten , en natuurlijk een veelheid aan partijen, getekend. Dat hadden we nooit zelfstandig kunnen doen. Het helpt dat het Rijk structureel en richting geeft aan dit soort processen en ze ook faciliteert. Samenwerking geeft dan de massa om het daadwerkelijk van de grond af te krijgen.
Hoe verloopt de samenwerking met de JGZ in de stad Rotterdam die wellicht op heel andere dingen moet inzetten dan in Westvoorne?
Daar ben ik heel erg tevreden over. Dat gaat heel erg goed. Er was heel veel begrip voor hoe de JGZ voor ouders op kleine schaal werkt en niet werkt en dat is ook heel goed begeleid. En dat is nog steeds zo. Voorheen moesten we erg schipperen in wat doen we wel en wat doen we niet. Dat is nu eigenlijk helemaal niet meer zo, want de JGZ biedt een breed basispakket waardoor we veel kunnen aanbieden. Daar bovenop kunnen wij zelf extra accenten leggen waar nodig en hier ook op inkopen. Dat is heel prettig. Er is dus oog en oor voor onze specifieke omstandigheden. De samenwerking met de JGZ heeft dus vooral voordelen gebracht. Iedereen heeft zijn inbreng en ik heb niet het gevoel we daarin onderdoen voor grotere gemeenten. Het lukt de JGZ dus om in de lokale context een plek te vinden die aansluit bij onze specifieke omgeving en de lokale context van Westvoorne.
De zoektocht met de JGZ is ook vaak wel dat je je afvraagt of de JGZ nog meer kan doen. De JGZ, samen met het onderwijs, is de enige organisaties die alle kinderen ziet. De JGZ vanuit de specifieke invalshoek: hoe gaat het met jou? En het onderwijs meer vanuit vaardigheden die aangeleerd moeten worden. Die combinatie is heel krachtig. Die zoektocht merk ik overal wel. Hoe kun je dat aan elkaar verbinden? Ook natuurlijk omdat we de zwaardere jeugdzorg willen afbouwen. De JGZ en het onderwijs kunnen daar een belangrijke rol in vervullen.
“Het lukt de JGZ dus om in de lokale context een plek te vinden die aansluit bij onze specifieke omgeving en de lokale context van Westvoorne.”
Wilbert over de jeugdgezondheidszorg:
De jeugdgezondheidszorg is bij velen zo vanzelfsprekend dat wij ons wellicht niet meer realiseren hoe belangrijk de jeugdgezondheidszorg is. De basis voor de JGZ is gelegd in 1901 door een arts in Den Haag. Tot dan toe haalde ongeveer een vijfde van de zuigelingen de eerste verjaardag niet. In de context van nu zijn dat natuurlijk onvoorstelbare cijfers. Het initiatief ondervond al snel navolging voor het hele land. Uit die die tijd stammen ook de 3 R’s: rust, reinheid en regelmaat. Sinds die tijd is er wetenschappelijk heel wat meer bekend over opvoeding maar de 3R’s vormen nog altijd een hoeksteen in menig (jong) gezin. Na 120 jaar is de JGZ vanzelfsprekend en als basisvoorziening ingeburgerd. Misschien zelfs wel te vanzelfsprekend. Staan we nog wel voldoende stil bij de waarde die JGZ heeft in de gezondheidszorg voor onze jongste inwoners? De JGZ is samen met het onderwijs de enige organisatie die eigenlijk alle kinderen ziet en ook hun ouders spreekt. In tegenstelling tot het onderwijs begint dat al direct na de geboorte van het kind. Juist in die cruciale eerste levensjaren is de JGZ erbij. Het sluit aan bij de preventiegedachte die, zeker ook in deze coronatijd, in toenemende mate aan belang wint. De vraag en uitdaging is in hoeverre de JGZ optimaal wordt benut en ingezet? Kan bijvoorbeeld de rol bij de nu overbelaste jeugdzorg worden versterkt? Kunnen we de JGZ meer inzetten voor de kinderen die dat het meest nodig hebben? Kan de kwaliteit van innovatie en advisering aan de gemeente nog verder worden verhoogd? Vragen die in de strategische koers en ontwikkelagenda aan de orde komen. Bij de bestuurders van de GGD’en in Nederland is het rapport dan ook goed ontvangen. Bekeken wordt hoe een volgend kabinet daar ook meer nog dan nu zijn voordeel mee kan doen.