Uitvoering | |
Uitgangspositie kind | De onderzoeker vraagt het kind of het kan veters strikken en zo ja, dan te gaan zitten op één knie, de blote voet van het andere been staat op het midden van de veter. Indien het kind en/of de ouder aangeeft dat dit kenmerk nog niet beheerst wordt, dan volgt score 0. |
Uitvoering onderzoek | Dit kenmerk wordt niet voorgedaan. De onderzoeker vraagt het kind met de veter een strik om zijn blote voet te maken. |
Opdracht | “’Kun jij een strik om je voet maken, zoals bij ‘t schoenen strikken?” |
Observatie | De onderzoeker observeert of het kind een correcte strik met 2 lussen maakt, die loskomen bij het trekken aan beide uiteinden. |
Beoordeling en registratie | |
Kwantitatief | score 0: lukt niet score 1: lukt wel |
Let op: Als het kind een eigen manier van strikken heeft, waarbij de lussen niet loskomen bij het trekken aan de uiteinden, doet de onderzoeker het voor zoals bedoeld (lussen komen los bij het trekken van de uiteinden van de veter). Als het kind het correct nadoet wordt dit als voldoende (score 1) gescoord.