Dit filmpje kan gebruikt worden om de ouders te betrekken bij het onderzoek en dient voor de professionals als audiovisuele ondersteuning bij de beschreven instructie.
Hoe jong je kind ook is, het is al een eerste stap richting het kruipen als je kind het hoofd kan optillen. Want om te kunnen kruipen, moet je eerst in buikligging je hoofd omhoog kunnen tillen en je billen omlaag kunnen houden. Als je kind op de buik ligt, oefent het de balans van het hoofd en de kracht in de schouders en nekspieren. Zo kan je kind steeds beter het hoofd optillen. Blijf dus regelmatig oefenen met het op de buik leggen als het wakker is, vanaf de geboorte al, totdat je kind zelfstandig van de rug naar de buik kan draaien. Het gaat erom dat je kind actief oefent. Hiervoor is het belangrijk dat je kind op een plat vlak ligt. Dit kun je doen op de grond, in de box, op bed, op een speelkleed of in de kinderwagen.
Instructies voor professionals | |
Achtergronden | |
Ontwikkelingsveld | Grove motoriek. |
Neurologisch aspect | Ontwikkeling van de oprichtreacties van hoofd en romp (hoofdstuk 3). De motorische ontwikkeling verloopt van craniaal naar caudaal en van centraal naar perifeer. Bij de ontwikkeling van de oprichtreacties van hoofd en romp verplaatst het zwaartepunt zich van hoog sternaal (4 weken) via midsternaal (3 maanden) naar buik (6 maanden). Met 3 maanden kan het hoofd zodanig worden opgetild, dat het gelaat een hoek van 45 graden maakt ten opzichte van de onderlaag en de borst tot midsternaal vrij van de onderlaag komt, waarbij de buik en het bekken in contact blijven met de onderlaag. De armen zijn daarbij gebogen, de ellebogen liggen iets voor de schouderlijn en steunen op de onderlaag. De nek blijft zichtbaar.
Bij motorisch gestoorde kinderen komt de ontwikkeling in buikligging op een later tijdstip of niet op gang. Dit is ook het geval bij slechtziende kinderen, doordat de optische prikkel ontbreekt (hoofdstuk 11). |
Onderzoekleeftijd | Referentiewaarden (percentage dat het kenmerk positief scoort) |
11-12 weken | 88,1 % |
13-14 weken | 90,5 % |
NB: periode week 1 betreft de leeftijd vanaf de geboortedag tot en met dag 6, periode week 2 de leeftijd van dag 7 tot en met dag 13, etc. | |
Onderzoekmethode | |
Uitgangspositie kind | Het kind ligt bloot op zijn buik op de onderzoektafel met het hoofd in de middenstand. |
Uitvoering onderzoek | Zo nodig brengt de onderzoeker het hoofd van het kind in de middenstand en mag de armen naar voren brengen als het kind dit niet zelf doet. De onderzoeker mag het kind stimuleren door op ooghoogte tegen hem te praten. Daarbij mag hij het kind niet aanraken.
Indien de gewenste respons niet kan worden geobserveerd, dan verzoekt de onderzoeker de ouder om tegen het kind te praten. Uiteraard mag ook de ouder het kind niet aanraken. |
Observatie | De onderzoeker observeert houding en beweging van hoofd, romp, armen en benen en let daarbij op de oprichtreactie van hoofd (minstens vijf tellen) en romp, het gebruik van de armen en handen daarbij en de plaats van de ellebogen ten opzichte van de schouder. |
Beoordeling | |
Positief | Het kind ligt symmetrisch. Het kind richt zich gedurende minstens vijf tellen op, waarbij het hoofd zo hoog op wordt geheven, dat er tussen het gezicht en de ondergrond een hoek van minimaal 45 graden ontstaat. Het bovenste gedeelte van de thorax komt daarbij iets los van de onderlaag. De nek blijft zichtbaar. Het bekken rust plat op de ondergrond. De ellebogen bevinden zich voor de schouderlijn, waarbij het kind de armen al dan niet als steun kan gebruiken (zie figuur). |
Negatief |
|
Registratie | + Bij positieve respons: bij positieve respons noteren als het kind niet zelf de armen naar voren legt. – Bij negatieve respons: onder ‘opmerkingen’ registreren op grond waarvan de negatieve beoordeling werd gegeven (bijvoorbeeld ellebogen achter de schouderlijn). |
Discipline | JV, VS en JA mogen dit kenmerk uitvoeren. |
Informatie over overleg / consultatie | Indien de JV het kenmerk uitvoert volgt op een negatieve score altijd overleg met VS/JA. Bij alarmsymptoom op korte termijn consultatie van de VS/JA. |
Advies | Het onvoldoende oprichten van het hoofd en niet steunen op de onderarmen kan ook een gevolg zijn van te weinig stimulans, omdat het kind altijd op de rug wordt gelegd. Het advies aan de ouders is dan om als het kind wakker is, om de grof motorische ontwikkeling te stimuleren, door uitsluitend onder toezicht, het kind ook op de buik te laten liggen. Bespreek het oefenen op de buik onder toezicht. |
Alarmsymptoom | Extreem en dwangmatig oprichten van het hoofd (imperatieve opisthotonus is altijd pathologisch, (Touwen, 1990)) en asymmetrie. Dit kan ook in rugligging worden geobserveerd en moet onderscheiden worden van overstrekken van nek en rug, dat variabel (dus: niet imperatief) aanwezig kan zijn bij vooral actieve kinderen in de leeftijd van 1 tot 3 maanden. |
Heb je een gebruikersaccount? Dan ontvang je van ons een mail om je account opnieuw te activeren.