Dit filmpje kan gebruikt worden om de ouders te betrekken bij het onderzoek en dient voor de professionals als audiovisuele ondersteuning bij de beschreven instructie.
Hoe jong je kind ook is, het is al een eerste stap richting het kruipen als je kind het hoofd kan optillen. Want om te kunnen kruipen, moet je eerst in buikligging je hoofd omhoog kunnen tillen en je billen omlaag kunnen houden. Als je kind op de buik ligt, oefent het de balans van het hoofd en de kracht in de schouders en nekspieren. Zo kan je kind steeds beter het hoofd optillen. Blijf dus regelmatig oefenen met het op de buik leggen als het wakker is, vanaf de geboorte al, totdat je kind zelfstandig van de rug naar de buik kan draaien. Het gaat erom dat je kind actief oefent. Hiervoor is het belangrijk dat je kind op een plat vlak ligt. Dit kun je doen op de grond, in de box, op bed, op een speelkleed of in de kinderwagen.
Instructies voor professionals | |
Achtergronden | |
Ontwikkelingsveld | Grove motoriek. |
Neurologisch aspect | Ontwikkeling van de oprichtreacties. Op de leeftijd van 4 weken ligt het kind in buikligging gewoonlijk nog met de benen opgetrokken onder de buik, waardoor het bekken omhoog ligt; de armen zijn gebogen en liggen tegen het lichaam aan (adductie/ flexie fase). De handen zijn voornamelijk gesloten. Dit is de houding van de normale pasgeborene. Na deze leeftijd neemt de flexie van de heupen geleidelijk af en komt het bekken meer op de ondergrond en gaat de flexie van armen en benen geleidelijk over in extensie. Zie voor de ontwikkeling van houdings- en bewegingspatronen hoofdstuk 3 en de kenmerken 52, 53, 57 en 58. |
Onderzoekleeftijd | Referentiewaarden (percentage dat het kenmerk positief scoort) |
3 weken | 95,2 % |
4 weken | 96,3 % |
5-6 weken | 96,8 % |
NB: periode week 1 betreft de leeftijd vanaf de geboortedag tot en met dag 6, periode week 2 de leeftijd van dag 7 tot en met dag 13, etc. | |
Onderzoekmethode | |
Uitgangspositie kind | Het kind ligt bloot op zijn buik op de onderzoektafel met het hoofd in de middenstand. |
Uitvoering onderzoek | Zo nodig brengt de onderzoeker het hoofd van het kind in de middenstand. Zo nodig stimuleert de onderzoeker het kind door op ooghoogte tegen hem te praten of vraagt de ouder dit te doen. Daarbij mag noch de onderzoeker, noch de ouder het kind aanraken. |
Observatie | De onderzoeker observeert de houding van hoofd, romp, armen en benen. |
Beoordeling | |
Positief | Het kind richt het hoofd even (1-2 tellen) op. De kin moet hierbij los komen van de ondergrond. De houding van armen en benen is hierbij symmetrisch (zie figuur). |
Negatief |
|
Registratie | + Bij positieve respons. - Bij negatieve respons: onder ‘opmerkingen’ registreren op grond waarvan de negatieve beoordeling werd gegeven (bijvoorbeeld afwijkende houdingspatronen of imperatieve opisthotonus). |
Discipline | JV, VS en JA mogen dit kenmerk uitvoeren. |
Informatie over overleg / consultatie | Indien de JV het kenmerk uitvoert volgt op een negatieve score altijd overleg met VS/JA. Bij alarmsymptoom op korte termijn consultatie van de VS/JA. |
Advies | Het onvoldoende oprichten van het hoofd en niet steunen op de onderarmen kan ook een gevolg zijn van te weinig stimulans, omdat het kind altijd op de rug wordt gelegd. Het advies aan de ouders is dan om als het kind wakker is, om de grof motorische ontwikkeling te stimuleren, door uitsluitend onder toezicht, het kind ook op de buik te laten liggen. Bespreek het oefenen op de buik onder toezicht. |
Alarmsymptoom | Extreem en dwangmatig oprichten van het hoofd (imperatieve opisthotonus is altijd pathologisch, (Touwen, 1990)) en asymmetrie. Dit kan ook in rugligging worden geobserveerd en moet onderscheiden worden van overstrekken van nek en rug, dat variabel (dus: niet imperatief) aanwezig kan zijn bij vooral actieve kinderen in de leeftijd van 1 tot 3 maanden. |
Heb je een gebruikersaccount? Dan ontvang je van ons een mail om je account opnieuw te activeren.