Uitvoering | |
Uitgangspositie kind |
Het kind staat voor de onderzoeker |
Uitvoering onderzoek | De onderzoeker fixeert de kin van het kind met de hand. Met de andere hand beweegt hij op een afstand van 40 cm voor de ogen van het kind met een potlood met opzetfiguurtje (poppetje, diertje) van links naar rechts en terug, en van boven naar beneden en terug: er wordt middenvoor begonnen, vervolgens wordt 50 cm naar rechts – 100 cm naar links – 50 cm naar rechts – 50 cm naar boven – 100 cm naar beneden en 50 cm naar boven bewogen. De gehele beweegsessie duurt 8 seconden (50 cm/seconde).
Bij brildragende kinderen wordt het kenmerk uitgevoerd met bril. |
Opdracht | “Kijk eens naar dit poppetje/diertje, steeds blijven kijken als ik het beweeg; niet naar mij kijken.” |
Observatie | De onderzoeker observeert of de ogen de gehele beweging tot het einde toe volgen, of bij keerpunten doorschieten dan wel afdwalen. Letten op de vloeiendheid van de bewegingen. |
Beoordeling en registratie | |
Kwantitatief | score 0: volgt niet gehele beweging score 1: volgt gehele beweging |
Kwalitatief | vloeiend of niet score 0: de ogen volgen wel, maar schokkerig of dwalen af score 1: de ogen volgen de beweging vloeiend |