Dit filmpje kan gebruikt worden om ouders te betrekken bij het onderzoek en dient voor de professionals als audiovisuele ondersteuning bij de beschreven instructie.
“Thuis kletst hij de oren van je hoofd”. Het is normaal als je kind nog niet overal en met iedereen wil praten. Je kind praat met name in een vertrouwde omgeving met gezichten die je kind elke dag ziet. Ook kan je kind veel in zichzelf praten, bijvoorbeeld bij het spelen of tijdens een monoloog. De uitspraak van de woorden wordt steeds beter. Sommige losse klanken zijn nog lastig om uit te spreken, bijvoorbeeld de r en de s.
Instructies voor professionals | |
Achtergronden | |
Ontwikkelingsveld | Communicatie (actieve taalontwikkeling). |
Neurologisch aspect | Op de leeftijd van 3 jaar is 75% van de kinderen in staat alle fonemen van de Nederlandse taal afzonderlijk te produceren, maar enkele daarvan (met name de r en de s) hoeven nog niet perfect te worden gevormd (Schaerlaekens & Gillis, 1987). |
Psychologisch aspect | Het kind spreekt op deze leeftijd nog veel in zichzelf. Bijvoorbeeld als het opgaat in zijn spel of een ‘bedmonoloog’ houdt. Het is op deze leeftijd normaal dat een kind nog niet veel spreekt tegen vreemden, maar zijn conversatie reserveert voor bekenden in een vertrouwde omgeving. |
Onderzoekleeftijd | Referentiewaarden (percentage dat het kenmerk positief scoort) |
35 maanden | 95,2 % |
36 maanden | 95,7 % |
39 maanden | Jongens: 90,2 % Meisjes: 98,0 % |
Onderzoekmethode | |
Uitgangspositie kind | Niet bepaald. |
Uitvoering onderzoek | Geen bepaalde handeling. |
Observatie | De onderzoeker observeert de verstaanbaarheid. Als het kind niet spontaan spreekt moedigt de onderzoeker hem aan door met hem te spreken. |
Anamnese | Als het kind niet tot spreken is uit te lokken tijdens het consult, vraagt de onderzoeker aan de ouder: “Is … verstaanbaar voor mensen die niet tot het gezin behoren?” Het gaat erom dat ouders aangeven hoe verstaanbaar hun kind is voor andere personen dan zij zelf en de overige gezinsleden. Dat zijn dus personen, die wel vertrouwd zijn voor het kind, maar die het kind niet dagelijks ziet, zoals bijvoorbeeld buren en grootouders. |
Beoordeling | Bij dit kenmerk gaat het om de taal (of dialect) dat het kind gewend is thuis te spreken. Als de onderzoeker die taal of dat dialect onvoldoende beheerst, is dit kenmerk niet te onderzoeken, tenzij het kind tweetalig wordt opgevoed, of naast het dialect ook Nederlands spreekt. Bij de interpretatie van de respons moet de onderzoeker rekening houden met de kwantiteit en de kwaliteit van het taalaanbod, de taalproductie en met de ouder-kind relatie. |
Positief | Het kind spreekt verstaanbaar voor de onderzoeker, dit wil zeggen voor 50 - 75% verstaanbaar voor mensen die niet tot het gezin behoren. |
Negatief |
|
Registratie | + Bij geobserveerde positieve respons. M Bij anamnestisch positieve respons. - Bij negatieve respons. Onder ‘opmerkingen’ registreren;
|
Discipline | Alle disciplines mogen dit kenmerk uitvoeren. |
Informatie over overleg / consultatie | Indien de DA het kenmerk uitvoert mag bij een negatieve score de JV geconsulteerd worden. Indien de JV het kenmerk uitvoert moet bij een negatieve score de VS/JA geconsulteerd worden. Bij twijfel gehoor/KNO, dan consultatie van VS/JA. Noteer dit bij opmerkingen. |
Advies | Adviseer ouders om de communicatieve ontwikkeling te stimuleren en ga daarbij in op het stimuleren van de taalontwikkeling (bijvoorbeeld adviezen over mondmotoriek). |
Heb je een gebruikersaccount? Dan ontvang je van ons een mail om je account opnieuw te activeren.