Dit filmpje kan gebruikt worden om ouders te betrekken bij het onderzoek en dient voor de professionals als audiovisuele ondersteuning bij de beschreven instructie.
Bij dit kenmerk gaat het om taal en doen alsof, een eerste stap in het fantasiespel. Het begint met voor het kind bekende dagelijkse activiteiten en de woorden die daarbij horen. Je kind snapt een korte opdracht en kan een alledaagse activiteit nadoen. Daarna leert je kind dingen los te koppelen van de concrete werkelijkheid: je kunt je beer een hapje eten geven zonder dat er een hapje eten is. Dit kunnen loskoppelen van het hier en nu is nodig voor fantasie maar ook bijvoorbeeld om te kunnen vertellen wat je gisteren hebt gedaan. Je kunt dit verder uitbreiden in fantasiespel: moet je het kopje thee nog roeren en even blazen voordat je een slokje neemt? Door je kind fantasie opdrachtjes te geven stimuleer je fantasiespel. Je kunt daarna zien dat je kind dit ook uit zichzelf gaat doen.
Instructies voor professionals | |
Achtergronden | |
Ontwikkelingsveld | Communicatie (passieve taalontwikkeling), persoonlijkheid en sociaal gedrag. |
Psychologisch aspect | Begrip van fantasieopdrachten veronderstelt zowel een bepaald niveau van de passieve taalontwikkeling als van de cognitieve ontwikkeling. Het kind is dan in staat bepaalde scenario’s uit het dagelijkse leven te imiteren en hanteert daarbij een zekere mate van abstractie. Het kind blijkt op deze leeftijd in staat eenvoudige dingen los te koppelen van de concrete werkelijkheid. Dit abstraherend vermogen zal later duidelijker blijken als het kind gaat praten over dingen die kort tevoren zijn gebeurd en dus niet meer in het hier en nu aanwezig zijn (zie kenmerk 47). |
Onderzoekleeftijd | Referentiewaarden (percentage dat het kenmerk positief scoort) |
77-78 weken | 97,9 % |
79-80 weken | 98,1 % |
NB: periode week 1 betreft de leeftijd vanaf de geboortedag tot en met dag 6, periode week 2 de leeftijd van dag 7 tot en met dag 13, etc. | |
Onderzoekmethode | |
Uitgangspositie kind | Niet bepaald. |
Uitvoering onderzoek | De onderzoeker geeft het kind een fantasieopdracht (zonder suggestieve gebaren) uit zijn dagelijkse belevingswereld, bijvoorbeeld: “Leg je pop maar in bed” of “Geef je beer maar een hapje”. |
Observatie | De onderzoeker observeert of het kind de gegeven fantasieopdracht uitvoert. |
Anamnese | Als het gewenste gedrag niet tijdens het consult kan worden geobserveerd, dan vraagt de onderzoeker aan de ouder: “Heeft u wel eens gemerkt dat uw kind de volgende zinnetjes begrijp: ‘Leg de pop/beer maar in bed’, of ‘Geef de pop maar een hapje?’ ” |
Beoordeling | Bij de interpretatie van de respons moet de onderzoeker rekening houden met de kwantiteit en de kwaliteit van het taalaanbod, met de taalproductie en met de ouder-kind relatie. |
Positief | Het kind voert een fantasieopdracht uit. |
Negatief |
|
Registratie | + Bij geobserveerde positieve respons. M Bij anamnestisch positieve respons. - Bij negatieve respons.Noteer bij opmerkingen: het taalaanbod dat het kind in kwantiteit en kwaliteit krijgt en de ouder-kind relatie. |
Discipline | Alle disciplines mogen dit kenmerk uitvoeren. |
Informatie over overleg / consultatie | Indien de DA het kenmerk uitvoert mag bij een negatieve score de JV geconsulteerd worden. Indien de JV het kenmerk uitvoert moet bij een negatieve score de VS/JA geconsulteerd worden. Ook de interactie van de onderzoeker met het kind behoort in de afweging van consultatie VS/JA meegenomen te worden. |
Advies | Adviseer ouders om de communicatieve ontwikkeling te stimuleren en ga daarbij in op het stimuleren van de taalontwikkeling. |
Heb je een gebruikersaccount? Dan ontvang je van ons een mail om je account opnieuw te activeren.