Dit filmpje kan gebruikt worden om ouders te betrekken bij het onderzoek en dient voor de professionals als audiovisuele ondersteuning bij de beschreven instructie.
Kijk of je kind reageert wanneer je met hem praat, en niet per ongeluk reageert op aanraking of veranderingen in het licht. Voor de spraak- en taalontwikkeling is het heel belangrijk om met je kind te praten. Praat dan met je gewone stem en gebruik vooral korte zinnen. Het is ook goed om meteen de juiste woorden te gebruiken i.p.v. babywoorden. Betrek je kind bij wat je doet en vertel je kind wat je doet. Bijvoorbeeld, wanneer je de luier verschoont, kun je zeggen: “Dit zijn je handen, dit zijn je tenen.” Of als je hem in bad doet, kun je zeggen: “Nu ga je in het water, het is lekker warm.” Hoewel je kind misschien nog niet de betekenis van de woorden begrijpt, leert je kind wel van wat je zegt. Je kind verbindt de woorden met de acties of voorwerpen die je noemt en kan emoties horen in de klank van je stem en zo jouw boodschap begrijpen.
Instructies voor professionals | |
Achtergronden | |
Ontwikkelingsveld | Communicatie en sociaal gedrag. |
Psychologisch aspect | Kort na de geboorte hebben ouder en kind aandacht voor elkaar, die zich uit in kijken naar elkaar en op elkaar reageren. Het hebben van aandacht voor elkaar is een voorwaarde voor de communicatieve ontwikkeling van het kind. Auditieve en visuele prikkels kunnen op deze leeftijd de aandacht van het kind trekken. |
Onderzoekleeftijd | Referentiewaarden (percentage dat het kenmerk positief scoort) |
3 weken | 99,1 % |
4 weken | 99,7 % |
5-6 weken | 99,7% |
NB: periode week 1 betreft de leeftijd vanaf de geboortedag tot en met dag 6, periode week 2 de leeftijd van dag 7 tot en met dag 13, etc | |
Onderzoekmethode | |
Uitgangspositie kind | Het kind ligt op zijn rug op de onderzoektafel of ligt in de armen van de ouder (op schoot). |
Uitvoering onderzoek | De onderzoeker komt met zijn gelaat in het gezichtsveld van het kind op een afstand van ongeveer 30 cm en knikt en praat tegen het kind (auditieve en visuele stimulatie). De onderzoeker mag het kind niet op andere wijze stimuleren, bijvoorbeeld door hem aan te raken. De onderzoeker hoeft het onderzoek niet zelf uit te voeren als hij de reactie op toespreken reeds tijdens het consult heeft waargenomen wanneer de ouder tegen het kind knikt en praat, zonder hem anderszins te stimuleren. |
Observatie | De onderzoeker observeert de reacties op toespreken. |
Anamnese | Als het niet lukt het gewenste gedrag bij het kind te observeren, vraagt de onderzoeker aan de ouder: “Hoe doet … als u tegen hem praat?” of “Kunt u de aandacht trekken van … als u geluidjes maakt en met uw gezicht over hem heen buigt?”. De onderzoeker verifieert bij de ouder of de reactie niet wordt uitgelokt door andere stimuli, bijvoorbeeld doordat de ouder het kind oppakt. |
Beoordeling | |
Positief |
|
Negatief | Het kind reageert niet op de visuele en/of auditieve prikkel en de ouder beantwoordt bovenstaande vraag ontkennend. |
Registratie | + Bij geobserveerde positieve respons. M Bij anamnestisch positieve respons. – Bij negatieve respons. |
Discipline | Alle disciplines mogen dit kenmerk uitvoeren |
Informatie over overleg / consultatie | Indien de DA het kenmerk uitvoert mag bij een negatieve score de JV geconsulteerd worden. Indien de JV het kenmerk uitvoert moet bij een negatieve score de VS/JA geconsulteerd worden. Bij alarmsymptoom op korte termijn consultatie van de VS/JA. |
Advies | Adviseer ouders om tegen hun kind te praten en te lachen, waarbij het gezicht van de ouder voor het kind duidelijk zichtbaar is. Ga daarbij in op de interactie (hechting). |
Alarmsymptoom | Geen of onvoldoende reactie op geluid op elke leeftijd (Touwen, 1990). |
Heb je een gebruikersaccount? Dan ontvang je van ons een mail om je account opnieuw te activeren.