Uitvoering | |
Uitgangspositie kind | De onderzoeker vraagt het kind te gaan staan voor (dit wil zeggen bij en met het gezicht naar) de streep die gebruikt is bij kenmerk 11 Streeplopen. |
Uitvoering onderzoek | Voor deze opdracht vraagt de onderzoeker aan het kind om over een streep te springen. Tijdens de gehele sprong moet het kind zijn voeten naast elkaar houden en met twee voeten tegelijkertijd neerkomen. Bij de afsprong staat het kind achter de streep, met de punten van de voeten vlak voor de streep en niet verder dan 1 centimeter verwijderd. Het kind springt naar de onderzoeker toe. Meestal begrijpt het kind de opdracht zo, zo nodig doet de onderzoeker de opdracht voor. |
Opdracht | “Kun jij over deze streep springen? Je moet je voeten bij elkaar houden.” |
Observatie | De onderzoeker observeert of het kind tijdens het springen de voeten bij elkaar houdt, geheel voorbij de streep landt en daarbij niet valt. Bij het landen mogen de voeten niet uiteen wijken, en ook niet na elkaar neerkomen. Tevens observeert de onderzoeker of de afzet en de landing soepel verlopen met licht gebogen knieën dan wel stijf met gestrekte knieën. |
Beoordeling en registratie | |
Kwantitatief | score 0: springt niet over streep, of houdt voeten tijdens de gehele sprong niet bij elkaar of valt bij de landing score 1: opdracht correct uitgevoerd |
Kwalitatief | soepel of niet score 0: afzet en/of landing met stijve benen/gestrekte knieën score 1: soepele afzet en landing met licht gebogen knieën |